Cor Vreugdenhil “Kinderen leren geloven”

Cor Vreugdenhil
Genealogiecode: O XI o
Door: Redactie
Bron: Familiestichting
Foto: Familiestichting

Samenvatting

De bedoeling van deze studiepublicatie was een bijdrage te leveren aan de vorming van christelijke leraren basisonderwijs. In de huidige praktijk op de pabo’s staat de persoonlijke vorming van leraren min of meer los van de pedagogisch-didactische professionalisering voor de godsdienstige vorming in het basisonderwijs. Het was mijn ervaring (als begeleider van innovatietrajecten in het basisonderwijs) en daarom mijn overtuiging á priori, dat het gedrag van leraren sterk beïnvloed wordt door hun kennis van en gerichtheid op de leerlingen met wie ze werken.

Wat weten leraren (in opleiding) van de godsdienstige ontwikkeling van hun leerlingen? Hoe gaan ze om met verschillen? Zijn er uitspraken te doen over de wisselwerking tussen ervaringen van leerlingen en die van leraren? Het begrip ‘godsdienstige ontwikkeling’ heb ik verschillende keren vervangen door het begrip ‘geloofsontwikkeling’ om daar het persoonlijke aspect van het geloof te accentueren. Deze studiepublicatie richt zich immers tot de doelgroep van het christelijk onderwijs, waar het in de godsdienstige ontwikkeling om niets minder gaat dan het christelijk geloof.

c_b_vreugdenhil_002Op basis van de beschikbare onderzoeken en literatuur concludeer ik dat een vertrouwensrelatie met ‘anderen’ en met God de basis is van de godsdienstige ontwikkeling bij kinderen. Vooral door ervaringen vormt het kind religieuze concepten, doet het kennis op en leert het spiritueel denken. Door de ontwikkeling van de geloofscommunicatie leert het kind verwoorden wat het ervaart van de spirituele werkelijkheid.

Over het proces van de godsdienstige ontwikkeling gedurende de basisschoolleeftijd zijn weinig specifieke onderzoeksgegevens beschikbaar. De bestaande ontwikkelingsmodellen beschrijven de gehele godsdienstige ontwikkeling, van kind tot volwassene. Op basis van deze modellen heb ik toch een aanzet gegeven tot profielen van basisschoolleerlingen, toegespitst op de geloofsaspecten vertrouwen, ervaring, kennis-denken en geloofscommunicatie. Opvallend is dat in deze modellen de vertrouwensrelatie, de ervaring van kinderen en hun geloofscommunicatie nagenoeg buiten beeld blijven. Bovendien ontbreekt er een ontwikkelingslijn voor de basisschoolleeftijd. Onderzoeksgegevens tonen vooral twee omslagpunten, rond het zesde jaar en het twaalfde jaar.

Naast ontwikkelingspsychologische modellen heb ik enkele theologische modellen besproken. Theologische modellen kenmerken zich door hun vermenging van ontwikkelingspsychologische fasen met theologische geloofsinhouden, oftewel belijdenissen. Zonder de theologische inhouden lijken ze sterk op de ontwikkelingspsychologische modellen. Ze hebben als meerwaarde dat ze de ontwikkeling van het godsbeeld integreren in het geheel. In de beschrijving van het proces van godsdienstige ontwikkeling bij de basisschoolleerling heb ik vraagtekens geplaatst bij de lineaire interpretatie van ontwikkelingsmodellen. Ik heb een uitroepteken geplaatst bij de volwaardig interpreteren van het kinderlijke geloof.

Leraren basisonderwijs leggen geen duidelijke verbinding tussen de bedoelingen van hun godsdienstige vorming enerzijds en dat wat ze bij kinderen zien ontwikkelen anderzijds. De morele ontwikkeling en de ontwikkeling van kennis hebben een evenwichtige plaats. Maar ten aanzien van de ontwikkeling van een vertrouwensrelatie (en godsbeeld), van ervaringen en van communicatie stemmen de bedoelingen van leraren niet overeen met wat ze bij kinderen waarnemen (zie de conclusies bij hoofdstuk 1 en 2).

De verschillen tussen kinderen zijn omvangrijk

Leraren hebben geen eenduidig beeld van wat bij een bepaalde leeftijd van het kind hoort. Een opvallende overeenkomst dus met het hierboven geconsteerde ontbreken van een ontwikkelingslijn voor de basisschoolleeftijd. Zo noemen ze bijvoorbeeld ‘kennis en denken’ niet, en ‘communicatie’ evenmin als specifiek voor een bepaalde leeftijd. De vertrouwensrelatie wordt alleen herkend vóór het zesde en na het twaalfde jaar. Belevingsverschillen herkennen leraren bijna alleen rond de bijbelvertelling. Heel mooi omschrijven de leraren de persoonlijke verschillen tussen kinderen, ongeacht hun leeftijd. Dat roept onverwacht een evenwichtig beeld op van het verschil in vertrouwen, ervaring, kennis en communicatie tussen leerlingen. Het verschil in morele ontwikkeling verschuift naar de achtergrond.

Hoe gaan leraren met verschillen om in hun groep?

Voor de beschrijving daarvan heb ik een begrippenkader verantwoord. De afstemming op verschillen tussen leerlingen is afhankelijk van de spirituele presentie van de leraar en van zijn onderwijsvisie. Spirituele presentie is herkenbaar in de manier, waarop de leraar de geloofswereld van de kinderen binnenstapt, met hen meespeelt, meedenkt en meebeleeft.

De onderwijsvisie is herkenbaar aan een meer programmatische dan wel kindgerichte onderwijsstrategie. Binnen elk van deze strategieën geldt het motief van de verhouding tussen de inbreng van leraar en leerling én het motief van de verhouding tussen leren door kennisoverdracht en leren door ervaring. Leraren brengen, wanneer het gaat om afstemmen op verschillen, heel spaarzaam aspecten van hun presentie ter sprake. Hun belangrijkste differentiatie-instrumenten zijn het stellen van vragen en het geven van antwoorden in kringgesprekken, klassengesprekken en persoonlijke gesprekjes. Bij hun vertellingen houden ze intuïtief rekening met verschillen. Het scheppen of gebruik maken van betekenisvolle situaties (zoals bij thema’s en verteltafels), waarin geloofsverschillen tussen kinderen een organische plaats krijgen, zien de leraren zelden als middel tot differentiatie.

Het bestaan van deze betekenisvolle situaties in de school komt heel verrassend aan het licht wanneer we leraren vragen naar ‘gouden momenten’ die ze met hun leerlingen beleven. Dat zijn dezelfde situaties als waarin ze het duidelijkst iets van de godsdienstige ontwikkeling van hun leerlingen merken. Leraren tonen dan hun spirituele presentie en hun eigen geloofsbeleving. Daar is wederzijdse inspiratie en wederzijds leren. De godsdienstige ontwikkeling van hun leerlingen doet iets met leraren zelf.

Kinderen leren geloven door het met ze te doen.

C.B. Vreugdenhil
Uitgave van Centraal Nederland in samenwerking met het lectoraat ‘Onderwijs en Identiteit’ van Driestar Educatief te Gouda.
ISBN 978-90-77889-14-5