Na de vroege, vreugdevolle zondagmorgen dienst in de nog door Engelsen gebouwde kathedraal van Juba (Sudan), zie ik –terug op onze compound– veel collega’s met de handen in het sop hun wekelijkse baaltje kleding wassen. Hangen de broeken eenmaal te druipen in de hete zon en is er vandaag zowaar elektriciteit, dan worden via de satelliettelevisie de uitslagen van Premier Leaguewedstrijden bekeken en uitgebreid bediscussieerd. Europees voetbal is populair in Afrika.
Tegen lunchtijd stappen we in de Land Cruiser en toeren we naar ”de zusters”, de rooms-katholieke gaarkeuken waar je voor niet te veel geld heel aardig kunt eten. Boven het lawaai van het restaurant uit klinkt het gebed van mijn collega, die een zegen vraagt over de borden ugali met taai vlees.Sinds 2006 zijn we als gezin uitgezonden door de Gereformeerde Zendingsbond en werkzaam bij Across, een organisatie die door een christelijk getuigenis respons geeft op de veelzijdige problematiek in (Zuid-)Sudan.
Na tweeënhalf jaar in Rumbek, Zuid-Sudan, is onze basis nu Nairobi, de hoofdstad van Kenia, waar Across haar hoofdkantoor heeft. Ik heb een rol in de organisatieontwikkeling en coördineer de landbouwprogramma’s van Across in Sudan.
Daarmee maak ik deel uit van een multicultureel team, met collega’s uit Sudan, Kenia, Uganda, de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Australië. En dat brengt mij zo nu en dan van een anglicaanse dienst via het gras van voetbalclub Chelsea naar een rooms bord Afrikaans eten onder de zondagse tropenzon in een naoorlogse hoofdstad in opbouw.
Leven en werken in Afrika brengen een voortdurende –al of niet bewuste– ontmoeting met en soms confrontatie van wereldvisies met zich mee. Het zet daarmee aan tot beschouwingen over alles wat een wereldvisie omvat: van recepten en bezittingen tot gebruiken en gewoonten, tot normen en waarden, tot aan geloven in de God van de Bijbel.
Een boeiende vraag die daarbij komt bovendrijven, is: Wat kan ik van die ander leren? En ook: Wat heb ik die ander te bieden? Want tenslotte presenteert ieder voor zich een complete traditie van invulling geven aan de christelijke roeping – met doorleefde waarheden naast ingesleten gewoonten en blinde vlekken.
En wat zie je dan mooie dingen. Zoals de integriteit en openheid waarmee mijn Sudanese collega’s kunnen praten over Gods leiding in hun leven en Hem echt nodig hebben bij de geringste details in het dagelijks bestaan. Je ziet hoe ze gewend zijn omhoog te kijken en Gods naam te danken bij een goed maal, een oude auto die toch start, de ontdekking van een slang in de latrine die uiteindelijk niemand kwaad deed…
De eerlijke directheid ook waarmee ze vragen of je ”born again” bent. De ongelimiteerde gastvrijheid waarmee de enige stoel wordt aangeboden en de avondmaaltijd wordt gedeeld. De flexibiliteit die mensen eigen is en hen bereid maakt om je van dienst te zijn zodra het maar nodig is. Of de spiritualiteit die je ervaart in een kerk, waar de voorganger tijdens zijn gebed begint te neuriën, te zingen, en waar mensen met hun hele lichaam beginnen mee te zingen.
Het zijn momenten waarop ik rijkdom ontwaar, te midden van wat op het eerste gezicht armoede lijkt. Ik zie dan lichtend licht dat de wereld instroomt, een voor iedereen zichtbaar getuigenis.
Op een ander moment zie ik echter dat juist collega’s uit een westerse cultuur op tijd komen en zich aan hun pauzetijd houden. Dat voor hen een woord een woord is. Dat ik vaak het voorbeeld moet geven in het omgaan met dure spullen en in het aan de dag leggen van rentmeesterschap. Je laat zien dat je niet te veel risico’s moet nemen op de weg, omdat menselijk leven veel waard is. Dat je niet zomaar alles consumeert wat de (overigens schaarse) internationale media te bieden hebben. Met elkaar praten we over het probleem dat stammen van zo’n hardnekkig belang blijven en nepotisme geaccepteerd wordt. En dat corruptie regeert. Ik voel dan mijn wereldvisie protesteren, maar tegelijk zie ik mogelijkheden om te getuigen van wat christelijke principes kunnen betekenen. En ik ontdek verwonderd dat mijn traditie zo veel Bijbelse principes geïnternaliseerd heeft. Ik proef ineens dat zoutende zout als ik denk aan hoe dingen ‘thuis’ gaan.
Ontwikkelingswerk is –wat mij betreft– geen eenrichtingsverkeer, maar heeft gevolgen voor alle betrokkenen. In onze roeping zout en licht te zijn, is het goed om anderen te ontmoeten. Dat zijn ze waard. En bepaalt onze houding jegens de vreemde medemens niet hoe rijk we uiteindelijk worden – en hoe rijk de ander wordt?
Op maandagmorgen neem ik afscheid van het team, want mijn reis gaat verder. Maar niet voor een dagopening, die begint met het tweestemmig zingen van wat Engelse en Arabische liederen uit de alom gebruikte bundel ”Shukuru Yesu” – Dank U, Jezus. Collega’s en bezoekers wandelen binnen en zoeken zingend een plek in de kring. Meerdere personen bidden dat we met elkaar een verschil mogen maken in het Koninkrijk van God – en dan sluiten we af met het gezamenlijk uitspreken van de zegen. Ik rijd de compound af en door het open raampje schudt een laatste collega mij de hand. „God bless, brother!”