Johannes Vreugdenhil werd op 23 maart 1912 geboren in Vijfhuizen, een dorp in de Haarlemmermeer, als derde kind van landbouwer Johannes Vreugdenhil sr. en Maria Petronella van Eck. Een jaar later begon vader Vreugdenhil de studie aan de theologische school van de Christelijke Gereformeerde Kerken, die hij drie jaar als predikant diende. In 1921 maakte hij de overstap naar de Gereformeerde Gemeenten.
Johannes junior koos voor het bijzonder onderwijs, dat hij vanaf 1931 diende. Eerst in Yerseke, van 1935 tot 1945 te Rijssen, daarna tot zijn pensionering in 1977 als hoofd van de Groen van Prinstererschool te Kampen. Binnen de gereformeerde gezindte kreeg hij grote bekendheid door De bijbelse geschiedenis en De kerkgeschiedenis, verteld aan oud en jong. De eerste uitgave van de kinderbijbel verscheen in 1948. Er volgden vele herdrukken, de totale oplage ligt rond de 150.000 exemplaren. Het werk werd vertaald in het Engels, Spaans, Hongaars en Chinees. De kerkgeschiedenis verscheen in de jaren 1955-1964. Ook die werd vele malen herdrukt, en in het Engels en Russisch vertaald.
In 1960 kreeg Vreugdenhil een ongeneeslijke ziekte, waarvan hij tegen alle verwachting in genas. Twintig jaar later werd opnieuw een tumor geconstateerd, waaraan hij op 3 april 1981 overleed. Johannes Vreugdenhil was van 1937 tot 1945 ambtsdrager in de Gereformeerde gemeente van Rijssen (eerst diaken, later ouderling), van 1946 tot 1980 ouderling en tevens vaste voorlezer van de Gereformeerde gemeente te Kampen.
Dorien ten Brinke-Vreugdenhil:
“Vader stelde zware eisen aan zichzelf en wilde te veel te goed doen”
Zijn kinderbijbel en kerkgeschiedenis werden de bestsellers van uitgeverij Den Hertog. Ze maakten de naam Vreugdenhil tot een begrip. Belangrijkste zorg van de schrijver was volgens dochter Dorien dat de boodschap echt overkwam. „Vader heeft altijd gezocht naar het juiste evenwicht tussen wet en Evangelie.
Ze heeft meerdere foto’s van haar ouders, maar een ervan is Dorien ten Brinke (56) bijzonder dierbaar. Het kiekje toont vader Vreugdenhil, die aan de woonkamertafel het huiswerk van leerlingen nakijkt. Moeder zit aan dezelfde tafel te breien. Het tafereel typeert voor de jongste dochter van kinderbijbelschrijver Joh. Vreugdenhil het klimaat waarin ze opgroeide. „Ik heb een heel goed gevoel aan mijn jeugd overgehouden.
Vader was een echte Vreugdenhil. „Expliciet, explosief, zwart-wit. Dat gaf natuurlijk wel eens botsingen. De stelligheid van Vreugdenhil kwam volgens zijn dochter uit IJsselmuiden niet voort uit heerszucht, maar uit perfectionisme. „Hij stelde zware eisen aan zichzelf en wilde te veel te goed doen. In combinatie met zijn emotionaliteit leverde dat de nodige stress op.
De kinderen ervoeren dat vooral in de jaren waarin hun vader aan zijn kerkgeschiedenis werkte. „Door zijn ziekte lag dat werk even stil, maar zodra het kon ging hij ermee door. Hij schreef als wij op bed lagen en het correctiewerk klaar was, vanaf pakweg half tien. Dat kon doorgaan tot s nachts twee uur. Hij had een chronisch slaaptekort. Dat maakte hem denk ik vaak prikkelbaar.
Levendig
De combinatie van expressiviteit en stelligheid leverde niet alleen binnen het gezin, maar ook buiten de deur wel eens een clash op.
„Als mensen geschokt reageerden, had vader daar achteraf veel last van. Hij heeft wat brieven geschreven en mensen gebeld, omdat hij inzag dat hij te scherp of te explosief was geweest. Dat kostte hem geen moeite. Daarin zie ik veel van hem in mezelf terug. Ik kan ook heel primair reageren, en ook ik heb in mijn leven al heel wat mensen moeten bellen en schrijven.
De vaste overtuiging van Vreugdenhil hield stand tot iemand hem ervan wist te overtuigen dat hij er op een bepaald punt naast zat. Dan haalde hij ruiterlijk bakzeil. „Een typerende uitdrukking van mijn vader was: Ja, dáár heb je gelijk in. Hij hield ervan om met anderen over allerlei actuele onderwerpen te spreken. Op het schoolplein stond het personeel voor schooltijd altijd in een kring te praten. Mijn vader initieerde en stimuleerde dat, ook op verjaardagen. Waar hij kwam, was het levendig.
Grootste zorg
Net als in duizenden andere reformatorische gezinnen werd na de avondmaaltijd uit de kinderbijbel van Vreugdenhil gelezen. „Ik genóót daarvan. Toen ik als negenjarig meisje een liesbreuk had, heb ik de hele kinderbijbel zelf doorgelezen. Vaak besefte ik amper dat die door vader was geschreven.
Dat was weer glashelder als de oude heer Den Hertog van de gelijknamige uitgeverij zijn jaarlijkse bezoek bracht. „Hij nam zijn vrouw mee, ze werden gereden door zoon Kees. Als kinderen vonden we het heel ontzagwekkend.
De uitgeverij had het voortbestaan mede te danken aan het feit dat Vreugdenhil afstand had gedaan van zijn auteursrechten. Zijn werken waren de bestsellers in het fonds. Had de schrijver een bedrag per exemplaar gehad, dan was de financiële situatie in zijn gezin heel wat minder krap geweest. „Vader zelf heb ik er nooit over gehoord. Het schrijven van De Bijbelse geschiedenis en De kerkgeschiedenis was een werk waartoe God hem had geroepen, dat was het enige wat gold.
Hij leefde heel afhankelijk van de Heere, dat merkte je ook in de gebeden aan tafel. Daar legde hij echt zijn ziel in. Hij had oog voor de kleine dingen die voor ons belangrijk waren, daar bad hij heel concreet voor, maar zijn grootste zorg was dat we de Heere leerden dienen.
Discipline
Binnen het grote gezin heerste door vader Vreugdenhil orde en regelmaat. „We hadden allemaal een taak. Tussen de middag moesten we echt op tijd thuis zijn, zodat hij vijf voor half een de maaltijd kon beginnen met gebed. Om half een wilde hij het nieuws horen, dat vond hij heel belangrijk. Hij wilde op de hoogte zijn van alles wat in de wereld speelde. Op zulke momenten moest je hem niet storen, ook niet als hij met iets bezig was. Dan raakte hij geïrriteerd.
Toch was hij niet de immer afwezige vader. „Als hij zich ontspannen voelde, was hij heel gezellig. Mijn broers leerde hij van papier bootjes vouwen, een complete vloot. In de houten zoldervloer mochten ze spijkertjes slaan. Tussen die spijkers rolden ze knikkers, die bommen moesten voorstellen. Zo werden ware zeeslagen geleverd op de zolder, waar mijn moeder de was moest ophangen. Laverend tussen de spijkertjes. Het huis was voor acht kinderen niet al te groot, maar mijn broer die in Utrecht studeerde, mocht in het weekend gerust drie vrienden meenemen. Er kon bij mijn ouders heel veel.
Expressief
Was haar moeder vooral lief, als het om haar vader gaat is expressief voor Dorien ten Brinke de meest passende typering. „Al kon ook hij heel lief zijn. Ik heet eigenlijk Doortje, naar mn tante Dora. Dat vond ik verschrikkelijk, omdat ze me op school Doortje Dartel noemden, naar een hups stripfiguurtje uit de Margriet. Als elfjarig meisje nam ik de beslissing dat ik voortaan Dorien wilde heten. Mijn vader accepteerde dat volledig en heeft me nooit meer Doortje genoemd. Dat was zeker in die tijd best bijzonder. Hij was heel authentiek.
Moeder Vreugdenhil stond in de schaduw van haar man, maar leed daar niet onder. „Ze voelde zich er prima bij, dat paste bij haar karakter. Mijn vader was heel zorgzaam voor haar, en zorgde er altijd voor dat ze huishoudelijke hulp had. Niet om zelf buiten schot te kunnen blijven. Hij waste af, schilde de aardappels, weckte groenten, hield de tuin bij en hielp op zaterdagmorgen als mijn twee zusjes en ik in bad moesten. In een teil in de keuken, met water dat werd gewarmd op het gasstel. Een douche was er niet.
Verantwoordelijkheidsgevoel
Hoewel Vreugdenhil het prototype van de ouderwetse bovenmeester was, hechtte hij volgens zijn dochter niet aan de status daarvan. „Wel had hij een heel sterk verantwoordelijkheidsgevoel. Alles wilde hij onder controle houden, ook financieel. Het magazijn zat op slot, vader droeg de sleutel in zijn zak. Had hij nieuwe schriftjes gekocht met leuke plaatjes erop, dan gingen die onder op de stapel. Wee de meester of juf die de nieuwe schriften pakte, dan waren de rapen gaar. De oude moesten eerst op.
Het feit dat ze dochter van de bovenmeester was, ervoer Dorien niet als een zware druk. „Lastig was wel dat je niet goed wist wat je op school tegen hem moest zeggen. Twee jaar heb ik bij hem in de klas gezeten. Was hij daar nou meneer of vader? En als hij eens uitviel, geneerde ik me een beetje voor mijn klasgenoten, maar ik heb zeker geen nare herinneringen aan die tijd.
Jaren later kwam ze naast hem te staan. „Ik werd benoemd als hoofd van de kleuterschool. We zaten in hetzelfde gebouw, hij boven, ik beneden. Vier jaar heb ik heel fijn met hem samengewerkt. Hij wist heel goed onderscheid te maken tussen zijn verantwoordelijkheid en die van een ander. Nooit zou hij zich met mijn taak bemoeien. Maar vroeg ik hem om advies of praktische hulp, dan was hij er voor tweehonderd procent. Dezelfde houding had hij ten opzichte van zijn getrouwde kinderen en hun gezinnen. Dat vond ik heel knap, zeker gezien zijn karakter.
Strak
Bij de voorbereiding van de Bijbellessen maakt de kleuteronderwijzeres tot de dag van vandaag gebruik van het werk van haar vader. Hoewel zijn kinderbijbel nog steeds breed wordt gelezen en geraadpleegd, kwam er ook kritiek. De bovenmeester uit Kampen zou in zijn toepassingen te moralistisch zijn, soms op het wettische af, en er geen oog voor hebben dat een kind God al kan liefhebben.
Zijn jongste dochter heeft begrip voor deze kritiek, maar stelt de beeldvorming wel bij. „Mijn vader was strak, niet wettisch. Met schaatsen mochten wij geen lange broek aan, tenzij het echt koud was. Dan konden we een broek aantrekken met een rok eroverheen, waar ze nu zo veel problemen over maken.
Wat het tweede punt betreft: daar had ik zó graag eens met hem over doorgesproken. Dat er toch ook nu kinderen zijn als Samuël, David en Obadja, en dat hij daar in zijn vertellingen meer plaats aan zou moeten geven. Ik denk dat hij gezegd zou hebben: Ja, daar heb je gelijk in. Hij had wel degelijk oog voor de betekenis van het verbond, maar ik denk dat de rijkdom ervan in zijn kinderbijbel wordt overvleugeld door het dogma van de wedergeboorte zoals dat veelal functioneert binnen de Gereformeerde Gemeenten. Mijn vader was een overtuigde gereformeerde gemeenteman.
Onze geloofsleer
Het laatste komt duidelijk naar voren in het boekje Onze geloofsleer, dat Vreugdenhil naliet als vrucht van zijn catechisatielessen. Toch geldt volgens Dorien ten Brinke ook daarvoor dat het een beeld van haar vader oproept dat niet geheel strookt met de werkelijkheid.
„Het aanbod van genade was voor hem heel belangrijk. Hij las in de gemeente preken van Kohlbrugge, de gebroeders Erskine, Gray, McCheyne. Ook van Spurgeon. Diens dagboeken werden bij ons thuis regelmatig gebruikt: het Chequeboek van de bank des geloofs- en voor iedere avond. Een gevleugeld woord van vader was: God is een waarmaker van Zijn Woord, Hij doet wat Hij belooft. Dat hield hij ons voor en dat straalde zijn leven uit.
Vader heeft altijd gezocht naar het juiste evenwicht tussen wet en Evangelie. Hij was bang voor een oppervlakkig geloof, zonder inhoud. Maar hij was niet minder bevreesd voor een harde, wettische prediking. Door zijn emotionele karakter sloeg hij wel eens door, dan naar de ene, dan naar de andere kant. Dat bracht hem soms ook op gespannen voet met predikanten van zijn eigen kerk.
Loyaal
Een ander opvallend punt bij Vreugdenhil was zijn brede kerkelijke oriëntatie. „Ik weet niet anders, of bij ons thuis werden De Waarheidsvriend, het Gereformeerd weekblad en In de Rechte Straat gelezen. Soms maakte vader een kritische opmerking, maar dat gebeurde net zo goed als hij in De Saambinder zat te lezen.
Na zijn pensionering bezocht hij doordeweeks regelmatig de Bijbellezingen van hervormde predikanten in de Broederkerk. Aan de andere kant bleef hij loyaal aan zijn kerkverband. Daardoor vond hij het heel moeilijk als zijn kinderen hervormd werden. Wás het eenmaal zo, dan accepteerde hij het. Als hij bij hen logeerde, ging hij s morgens mee naar de Hervormde kerk, s middags bezocht hij de Gereformeerde gemeente. Omdat hij van zijn kerk hield, al gaf hij aan het eind van zijn leven meer dan eens aan dat hij zich zorgen maakte over de koers. De boodschap van vrije genade was voor hem heel essentieel. De twist die tot de scheuring van 1953 leidde, had hij van zeer nabij meegemaakt. Ds. Kok was een goede vriend van zijn schoonvader, mijn opa Van Woerden.
Geen klacht
De laatste levensfase van Vreugdenhil was lichamelijk zeer zwaar, maar er kwam geen klacht over zijn lippen. „Wat de Heere deed, was goed. Voordat hij de uitslag van de onderzoeken kreeg, wist hij al dat het fout was. Op weg naar de kerk werd hij bepaald bij de woorden: Want wij weten dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben. Een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. s Middags preekte dominee Honkoop over hetzelfde gedeelte, en moest mijn vader in de kerk het hoofdstuk lezen. Dat was voor hem een bevestiging.
Zijn grootste zorg betrof mijn moeder, die begon te dementeren. Dat woog hem nog zwaarder dan zijn eigen aftakeling. Aan het eind was hij zo mager, dat mensen op straat ervan schrokken. Toch bleef hij gewoon naar de winkel gaan. Hij weigerde zich te laten begraven terwijl hij nog leefde. Ook dat paste bij zijn karakter. Uiteindelijk verlangde hij wel naar het einde. Zijn lichaam werd echt afgebroken. Op een dag zei hij tegen me: Nu kan ik ook niet meer knielen. Dat vond hij heel erg.
Bodem
De laatste nacht waakte Doriens echtgenoot Rien ten Brinke bij zijn schoonvader. „Ik was zwanger van ons derde kindje, en besloot op de valreep mee te gaan. Na de avondsluiting vroeg vader aan Rien of hij wilde danken. Dat was nog nooit gebeurd. Rien heeft toen ook gebeden of het niet lang meer hoefde te duren. Na het amen keek vader hem aan, en fluisterde: Dankjewel. Heel ontroerend.
Het is het laatste dat we van hem hebben gehoord. s Morgens vroeg is hij overleden, terwijl we samen met moeder voor hem zongen:
Maar blij vooruitzicht dat mij streelt,
ik zal ontwaakt Uw lof ontvouwen,
U in gerechtigheid aanschouwen,
verzadigd met uw goddelijk beeld.
Ik ben zo dankbaar dat ik erbij was. Ja, hij was echt een vader die het goede voor ons zocht. Het beste. Dat heeft ons gestempeld. Ook voor ons is maar één ding echt belangrijk. Dat onze kinderen luisteren naar de stem van de Heere in hun leven. Dat kan alleen als ze de stilte met Hem zoeken. Sinds ik persoonlijk de Heere mag kennen, begrijp ik ook vaders vaste vertrouwen op God. De wetenschap dat God het goed doet, is de bodem onder mijn bestaan geworden. Dat is in de eerste plaats genade. Maar het is ook iets wat ik van huis uit heb meegekregen.